Thuiskomen | Mensen | Beelden | Contact | Zoom

Gaston Poppe  

azerty

 

Gaston Poppe

‘Maar goed ook, zegt ie, gek hoe alles op den duur in een verzameling ontaardt;’ zingt Herman Van Veen in één van zijn liedjes. Verzamelen is voor velen onder ons een hobby, een tijdverdrijf of zelfs meer een passie. Dat laatste is zeker het geval bij Gaston Poppe. Hij heeft een verzameling schrijfmachines om u tegen te zeggen. Maar naast die azertypassie kreeg ik ook het verhaal te horen van zijn vader, van zijn carrière bij onze Zeelse politie, van het feit dat die ook filumist is en last but not least ‘Ridder’. In de Roskotstraat mocht ik drie uur lang mijn oren én mijn ogen de kost geven. Het verhaal van een bescheiden ‘edelman’ met twee rechterhanden.

Roots
Het verhaal van Gaston begint op 27 maart 1944 in de Veldekensstraat even voor het kruispunt van de Ommegangstraat (een straat die toen nog niet bestond). Zijn vader was Maurits Poppe, zijn moeder Elsa Freyne. Op een Statiekermis had Maurits toevallig de portefeuille van Elsa met een foto erin gevonden, hij bezorgde haar die terug en is er blijven 'plakken'. Samen kregen ze zes kinderen: Christiane (1934), Lilliane (1941), Gaston (1944) en Jacqueline (1951). Tussen de twee oudste meisjes waren er nog twee jongens die heel jong gestorven zijn. Op één jaar tijd moesten Maurits en zijn vrouw twee kindjes begraven, kindjes die allebei André heetten.

 

 

Het gezin Poppe in 1952.
V.l.n.r. zie je Lilliane, Jacqueline, Christiane,
moeder Elza, Gaston en vader Maurits

  Het gezin Poppe
Bakker    

Gastons vader was van 1909. Op zijn veertiende trok hij naar Brussel waar hij eerst op leercontract ging in een bedrijf dat etalagepoppen maakte. Later verhuisde hij naar een chocolaterie. Hij mocht daar, zegt Gaston, zoveel chocolade eten als hij wou. Dat heeft hij ook gedaan met het gevolg dat hij van heel zijn leven geen chocolade meer lustte. Zijn laatste leercontract was bij een bakker en daar leerde hij zijn latere beroep. Mijn moeder is gaan ‘dienen’ ergens in het Brusselse en ik vermoed, gaat Gaston verder, dat ze elkaar daar hebben leren kennen. In 1933 trouwden ze dan iets vroeger dan gepland en Maurits startte in de Veldekensstraat een bakkerij. Het was geen overname of zo. Mijn vader is gewoon gestart en heeft langzaam maar zeker een mooi cliënteel opgebouwd.

 

Mijn vader was een echte broodbakker, vervolgt Gaston. Zijn machinepark bestond uit een kneedmachine en een oven en later ook een broodsnijmachine. C’est tout. Ook zijn aanbod was doodgewoon: wit of bruin brood, klein of groot, rond of een blokje. ’s Zaterdags werd het assortiment iets uitgebreider en bakte mijn vader ook melk- en rozijnenbrood, sandwiches en boterkoeken. ’s Zondags was het rustdag.

We hadden thuis een eenvoudig winkeltje waar je enkel kon kopen wat mijn vader bakte, geen snoep of iets anders. Soms kwamen mensen wat bloem, gist of rozijnen kopen, maar dat was het dan. Enkel met Sint-Maarten maakte hij een uitzondering voor de speculazen sinten. Voor taarten of patékes moest je niet bij Maurits Poppe zijn, zegt Gaston.

Vader Maurits in zijn bakkerij   Vader Maurits op de baan met zijn triporteur met trekhond

Mijn vader begon ’s nachts te bakken. Mijn moeder hielp bij het afwegen en het broodsnijden en in de voormiddag deed hij al het eerste deel van zijn toer. Die ging tot in Hansevelde. ’s Middags kwam hij snel naar huis, in zeven haasten speelde hij zijn eten naar binnen, kapte zich even af, laadde zijn triporteur en deed dan het tweede deel van zijn ronde die eindigde helemaal achteraan in Zele-Hoek. Iedere dag deed mijn vader zo’n 27 kilometer met zijn triporteur. Gelukkig had hij altijd een hond die de bakfiets hielp trekken, want, voegt Gaston er aan toe, als de triporteur volgeladen was, was die tamelijk zwaar, dat kan ik je verzekeren. Nu noemen ze dat misschien dierenmishandeling, maar die hond deed dat erg graag. Als mijn vader zijn brood inlaadde, zat hij te janken in zijn kot tot hij werd ingespannen. Georges Bogaert zaliger heeft ooit in de gazet gezet dat mijn vader tijdens zijn loopbaan als bakker zo maar eventjes vier keer rond de wereld is gebold met zijn bakfiets.

 

Pas in 1968 heeft hij zijn eerste auto gekocht. Een R4’ke, zegt Gaston, dat autootje kostte toen 67 000 Belgische franken (1675 euro), ik heb die factuur nog bewaard, lacht Gaston.
Mijn vader was echt begaan met zijn klanten en voor sommige oudjes deed hij zelfs boodschappen in ’t dorp. Iedere dag rond vier uur zat zijn ronde erop en het gebeurde heel vaak, herinnert Gaston zich, dat hij de schoolkinderen in zijn bakfiets meebracht naar huis. Thuis schreef hij in zijn boekje wat iedere klant gekregen had die dag. Mijn vader moet een olifantengeheugen gehad hebben. Iedere vrijdagavond maakte hij dan zijn rekening want ’s zaterdags ging hij ook ontvangen. Bij ‘Keizers’ in de Hoek dronk hij dan een pintje en als het paste bleef hij ook een boomke kaarten. Een echte baanman was mijn vader niet. Ik heb mijn vader maar één keer boven zijn theewater gezien, zegt Gaston, en dat was toen hij was blijven plakken op een doopfeest bij één van zijn klanten.

Jeugd, School & Werk    

Ik heb een plezante, zorgeloze jeugd gehad, gaat Gaston verder. We mochten thuis heel veel en van jongsaf werd ons ingepompt dat we beleefd moesten zijn tegen de mensen, dat we ‘alstublieft’ en ‘merci’ moesten zeggen. Dat is misschien eigen aan middenstandskinderen, maar ik kan me vandaag doodergeren als er in een winkel geen ‘alstublieft’ of geen ‘dankuwel’ meer af kan.
Mijn schoolcarrière ben ik, zoals heel veel Zelenaars, begonnen in de bewaarschool op ’t dorp.

 

Vier juffrouwen heb ik daar gehad: Nelly Van Damme, Christiane Rombaut, Antoinette Smit en Julia Geers. Veel weet ik niet meer van die periode, zegt Gaston, alleen dat we heel wat rondjes gedraaid hebben rond die ijzeren zuilen op de speelplaats van de Bovenschool (nu Parochiaal Centrum) en als je kijkt naar die betondallen daar, die zijn werkelijk uitgesleten. En als we goed gewerkt hadden mochten we op de aarden koer spelen. Dat was op de hoek van het Heilig Hartplein (nu de ingang van het Parochiaal Centrum) onder een grote paardenkastanje.

  Klasfoto van het tweede leerjaar  
 

Klasfoto van het tweede leerjaar - 1952
Rij 1: Albert Van Der Strieckt, Theo Van Goethem, Toon De Paepe, Marc Engelbeen, Paul Cornelis, Herman Rupus en Paul Certyn
Rij 2: Frans Meirsman, André Kesteleyn, Luc De Smedt, Frans De Bisschop, Herman Callaert en Leon Van Lokeren
Rij 3 Jean-Pierre Cool, Fernand Van Wichelen, Piet Cleen, Gaston Poppe, Lucien Van Acker en Peter Svoboda

 
Gaston bij de Sint  

Op mijn zes jaar ging ik naar de aangenomen jongensschool, ’t Kapellestraatje in de volksmond genoemd. In het eerste studiejaar kwam ik bij Aloïs De Wilde terecht. Die had het niet zo makkelijk want hij had een dubbele klas, hij had kinderen van klas 1 én klas 2. Ik heb nog leren schrijven met een lei en een griffel. Meester Aloïs hield er de roe onder met zijn bundel van vier regels en twee latten. Dat maakte wellicht meer lawaai dan dat het zeer deed, maar er werd opgelet, dat kan ik je verzekeren, lacht Gaston.

In het tweede was Aloïs terug mijne meester en daarna zat ik bij Oscar Kesteleyn, Jan Van Driessche, Paul Jacobs en Michel Deprouw. Naast leren was het vooral spelen. De koer, dat was nog eens zand, zand en nog eens zand. Maar we konden er ons uitleven: knikkeren, ruiteren, bikkelen, ’t loederkraam… We amuseerden ons. Er was maar één probleem: je moest met propere pollen aantreden in de klas! En een kraantje bestond er toen nog niet op school.

Op mijn twaalfde heb ik mijn plechtige communie gedaan en kreeg ik mijn eerste lange broek. Zo’n broek als Kuifje er een had. En fier dat ik was! Het enige nadeel aan die communie waren de huisbezoeken die je dan moest afleggen bij familie maar ook bij vele klanten van mijn vader. Ik word nog ongemakkelijk als ik er aan terugdenk.

In de bakkerij hebben we nooit moeten helpen, gaat Gaston verder. Ooit heeft mijn vader me gevraagd om de sandwiches voor Sint-Hubertus te helpen rollen. Mijne goede wil was er wel maar het waren meer bollekes dan sandwiches en ik werd vrij snel bedankt voor de moeite. Brandhout kappen voor de oven, broodsnijden, de bakfiets laden en ’s zaterdags wat brood uitvoeren in de buurt, meer werd er van ons niet gevraagd. Mijn vader heeft me nooit gepusht om bakker te worden. Hijzelf is nooit bakker geweest met zijn volle goesting. Het liefst van al was hij gendarm geworden, maar in die tijd moest je je legerdienst vervuld hebben om in aanmerking te komen voor de rijkswacht. Hij was één van de jongsten uit een groot gezin en moest niet naar den troep. Zo zag hij zijn droom aan zich voorbijgaan. Mijn nonkel Bonne, Karel Benedict Poppe, de broer van mijn vader, was politieagent in Zele en die had zes zonen bij de rijkswacht.

Ik was dus duidelijk niet in de wieg gelegd om bakker te worden. Op mijn twaalfde mocht ik naar de vakschool in Lokeren en mechanica, dat was echt mijnen dada. Ik behaalde mijn A3 en heb nog een jaar den A2 gevolgd maar dat was mij veel te veel theorie, bekent Gaston. Op mijn zeventiende kon ik aan de slag in een metaalbedrijf in Zellik en een beetje later vond ik werk als onderhoudstechnieker eerst bij Van der Eecken, later bij de Phormium. Na mijn legerdienst in 1964 kon ik bij een onderafdeling van Phormium aan de slag, de N.V. Lambert in de Zevensterrestraat waar ik mocht meewerken aan de fabricatie van textielmachines.

  Gaston aan de draaibank

Politie

Gaston als agent
foto Frans Van Wiele

 


In 1967 kwam er een plaats vacant als politieagent in Zele. Bij mijn vader sluimerde nog altijd die droom en hij vroeg me op de man af of politieagent worden me niets zei. Ik besloot mijn kans te wagen en nam deel aan het examen. Ik was geslaagd maar de politiek koos voor een andere kandidaat. Gelukkig gingen er even later nog twee agenten met pensioen en derde keer, goede keer: ik werd benoemd.

Op 1 augustus 1967 ben ik bij de Zeelse politie begonnen met een dag verlof, lacht Gaston. We waren in die tijd met 13 agenten en de dienst was heel simpel geregeld. Je deed drie nachten, drie dagen de late shift, drie dagen de vroege en dan was je drie dagen thuis. Dat ging zo continu door. Speciale vergoedingen voor nacht- of weekendwerk bestonden er niet en dus werd daarover ook niet getwist.

Een uniform had ik in het begin nog niet, dat werd pas twee weken later geleverd door kleermaker Jules Van Wichelen. Mijn eerste dienstmakkers waren Michel Certyn, Louis Vermeulen en nachtwaker Cyriel Windey. Ik werd ingewijd in de gebruiksmodaliteiten van de telefoon, het invullen van het verslagboek, waar alles lag en stond. Ook kreeg ik een kort overzicht van de ‘vaste klanten’ (lees probleemgezinnen, ruziemakers en dronkaards). En mijn tweede nacht had ik al prijs toen we opgeroepen werden voor een huiselijke ruzie bij één van onze vaste klanten.

Ik ben er zomaar ingegooid, bekent Gaston, zonder enige opleiding, gewoon vertrouwend op wat mijn collega’s me diets maakten. Ik kreeg een dienstpistool en veldwachter Theo Van Wichelen nam me mee naar een rommelkot in het oude slachthuis waar ik op een zelfgetekende roos een aantal kogels mocht afvuren. Pas zes maanden later startte de cursus in de Gentse politieschool. Ik startte dus met zes maand ervaring en ik leerde daar dan juist doen wat ik al die tijd verkeerd had gedaan.

Als ik Gaston hoor vertellen over zijn beginperiode bij de politie lijkt het net de prehistorie. De dienst werd verzekerd met de fiets of te voet. Een radioverbinding was er niet. Als er een oproep binnenkwam, werd er gebeld naar een aantal strategische plaatsen (meestal cafés). Die kregen dan de boodschap: ‘Als je ons mannen ziet passeren, zeg hen dan dat ze onmiddellijk naar den bureau moeten komen.’ Pas begin 1969 is er de eerste radiocommunicatie gekomen. Dat was een hele verbetering maar die eerste draagbare toestellen waren groot en heel onhandig.

Er was wel een auto maar die mocht enkel gebruikt worden als er een accident was. Die auto was een donkerblauwe camionette met een blauw zwaailicht en daarin lag ook een brancard en een deken of twee. Als er een ongeval gebeurd was, vertelt Gaston, moesten wij eerst de gewonden naar het ziekenhuis (toen nog op de Koevliet) voeren en daarna gingen we terug om de nodige vaststellingen te doen. In 1969 kocht het gemeentebestuur een ambulance met twee brancards erin. Dat zorgde soms voor de nodige verwarring omdat de ambulance ook gebruikt werd voor het gewone politiewerk. Gelukkig is enkele jaren later de dienst ‘900’ gekomen en wij waren content dat we van het vervoer van zieken en gewonden verlost waren.  

Ik was wel politieagent, maar we werden gebruikt voor heel wat hand- en spandiensten die niet onmiddellijk iets met het eigenlijke politiewerk te maken hadden.

Zo werden wij ieder jaar ingeschakeld voor de hondentelling. Iedere eigenaar van een hond moest een formuliertje invullen en bij niet-aangifte dienden wij een proces-verbaal te maken. Ook moesten wij twee keer per jaar alle land- en tuinbouwers bezoeken voor de landbouwtelling. Ook de huisvuilbelasting werd in onze schoenen geschoven. Wij moesten die gaan ronddragen in heel Zele en waar het kon ook onmiddellijk ontvangen.

De twee agenten die binnendienst hadden speelden ook nog eens ceremoniemeester bij de trouwers op het gemeentehuis. Echt politiewerk was het niet, maar het enige voordeel was dat je als politieagent je pappenheimers kende, iets wat nu bij de nieuwe generatie niet meer het geval is.

Eigenlijk viel agent zijn in mijn periode best mee, gaat Gaston verder. Het eigenlijke politiewerk was niet te vergelijken met dat in een stad. Daar had ik nooit agent willen zijn. Bij ons was het af en toe wat ‘brandjes’ blussen, een man boven zijn theewater oppakken, verkeersongevallen… En in mijn tijd waren er echt nog niet zoveel ‘nieuwe’ Belgen.

In mijn beginperiode werd de binnendienst verzekerd door Louis Rombout en Frans Poppe. Later hebben Remi Van Acker en Gustaaf Van Der Burgt dit overgenomen en toen Remi thuisbleef, kreeg ik de kans om hem op te volgen. Dat bureauwerk lag me wel, zegt Gaston. Inschrijven van de pv’s, het strafregister bijhouden, correspondentie met het parket… In mijn tijd viel dat best mee.

  Gaston op het politiebureau
Het politiekorps van Zele in 1972

Ons politiekorps in 1972
Rij 1: Edgard De Picker, Theofiel Van Wichelen, Commissaris Jerôme Bogaert, Adjunct-commissaris Roger Quirynen en Frans Poppe
Rij 2: Michel Certyn, Louis Rombaut, Gaston Colman, Alfons Everaert, Marc Van Damme, Antoine Van Lysebettens en Remi Van Acker
Rij 3: François Achten, Gaston Poppe, Gilbert Vercammen, Louis Vermeulen, Etienne Janssens, Frans Van Der Strieckt en Gustaaf Vermeire

Ridder  

 

Een apart hoofdstuk in de loopbaan van Gaston is de verkeerseducatie. Alles is begonnen bij de start van het VSO (Vernieuwd Secundair Onderwijs) ergens begin jaren 70. Vanuit het Onze Lieve Vrouw-instituut werd toen de vraag gesteld of we samen niets konden doen rond het verkeer.
Ik vond dat een goed idee, zegt Gaston, en stak hier en daar mijn voelhorens uit. Op vrij korte tijd had ik heel wat bruikbaar materiaal dat kwam van Via Secura en de Boerenbond. Het idee groeide om een verkeersveilige week op poten te zetten, maar dat is uiteindelijk niet gelukt. Wel kwam er het mobiele verkeerspark van de rijkswacht en met Touring organiseerden we een fietsencontrole in de scholen.
Maar de toon was gezet. We hadden heel wat materiaal en Johan Robbens stelde voor om dat aan de scholen te presenteren. Onder impuls van Karel Poppe kwam er in de Poststraat een heus verkeerspark en ook de schoolinspectie duwde mee aan de kar. We waren vertrokken.

 

Even later werd ik één dag per week vrijgeroosterd om in de scholen verkeerseducatie te geven en dat was op mijn lijf geschreven, bekent Gaston, ik deed dat echt graag en ik heb dat jaren mogen doen. En we hadden een mooi aanbod voor de scholen: lessen in het verkeerspark, diareeksen in de klas, leeruitstappen met de fiets of te voet in het volle verkeer.
Toen Gustaaf Van Der Burgt met pensioen ging, kreeg ik meer administratieve taken en bleef er geen tijd meer over voor de scholen. Gelukkig heeft Peter Van Der Burgt het mogen overnemen en hij doet dat schitterend. Want hoe je het ook draait of keert, je moet daar een beetje voor geroepen zijn. Ik ben nu elf jaar met pensioen en het doet me werkelijk plezier dat iets, dat ik heb opgebouwd, nog verder gaat.
Naast de gemeentelijke verkeerswedstrijd hebben we ook negen keer deelgenomen aan een internationale verkeerswedstrijd, gaat Gaston verder. Voor België werden de kandidaten geselecteerd door Touring Club België.

Gaston als verkeersagent   Bij negen deelnames hadden we negen keer een provinciale laureaat, zelfs twee keer twee laureaten. Zeven keer kon een Zelenaar naar de Europese finale in het buitenland: Zwitserland, Tsjechië, Nederland, Duitsland, Bulgarije… Eén keer had ik het genoegen om mee te gaan naar zo’n finale. Dat was in Praag. Achttien landen die het tegen elkaar opnemen, dat is toch een evenement en ‘t was plezierig, plezant, zegt Gaston.
Door mijn bezig zijn met verkeerseducatie heb ik in al die jaren heel wat contacten gelegd. Zo kwam ik ook in contact met de ‘Vereniging van ouders van verongelukte kinderen’. Zij hadden een heel andere motivatie om aan verkeersopvoeding te doen. Maar hun verhalen sterkten me in de overtuiging dat verkeerseducatie meer dan de moeite waard is én zeker een taak van de politie.
Wanneer je dienstjaren genoeg hebt, hangen ze medailles rond je nek van ‘Laureaat van de arbeid’ en zo. Ik heb nooit veel gegeven om al dat eremetaal, vervolgt Gaston, met één uitzondering. In 1997 kreeg ik uit handen van staatssecretaris Jan Peeters de medaille ‘Ridder in het Verkeer’. Een onderscheiding waar ik echt fier op ben, niet omdat ik nu van ‘adel’ ben, zegt Gaston, wel voor de dankbaarheid voor het pionierswerk dat ik in Zele verricht heb. En die eretitel komt zeker op mijn doodsbeeldeke, lacht hij.
Vrouw & Kroost
Gaston is getrouwd met Bea De Wolf. Ik ben nooit een uitgaander geweest, bekent Gaston. In mijn jeugd was ik bij de Chiro maar uitgaan dat zei me echt niks. Ik heb het één keer gedaan en na een uur stond ik al terug thuis. Ik deed dat gewoon niet graag. Mijn Bea heb ik toevallig leren kennen in ’t Koningshof in Dendermonde. Er was iets te doen van de VKAJ en Frans Van Der Strieckt vroeg me of ik geen zin had om mee te gaan. En zo ben ik dan toch van de straat geraakt, lacht Gaston, we hebben zo’n twee jaar verkeerd en op 20 augustus 1966 ben ik dus getrouwd met mijn eerste en enige lief.
Gaston en Bea hebben drie kinderen: Wim (1967), Jan (1969) en Els (1971) die elk op hun beurt zorgden voor twee kleinkinderen. Toen ze trouwden, huurden Gaston en Bea een huisje op de Dendermondebaan en in 1970 kochten ze hun vaste stek in de Roskotstraat waar ze nu nog wonen. De geboorte van onze Jan was wel iets speciaals, herinnert Gaston zich. Mijn vrouw liep op haar laatste dagen en mijn zus Jacqueline kwam thuiswachten terwijl ik op dienst was. Toen het moment er was, belde ze de politie en met de combi heb ik toen mijn vrouw naar ’t moederhuis gevoerd. De zusterkes wisten niet wat ze zagen, een moedertje dat kwam bevallen met de politie.
  Gaston met zijn vrouw, kinderen en kleinkinderen
Azerty    

Fijne mechaniek is altijd mijnen dada geweest, gaat Gaston verder. Ik doe niets liever dan iets uit elkaar halen, kijken hoe het werkt en het daarna terug in elkaar prutsen zodat het marcheert. Mijn liefde voor schrijfmachines is begonnen met een oude Remington model 7. Die zat zo fijn in elkaar en ik heb die volledig opgekuist. Even later kwam ik in Dendermonde in contact met een verzamelaar van oude schrijfmachines en van hem kocht ik mijn eerste machine, een Mignon. Dat was een man uit Keerbergen en die vroeg me om enkele machines te herstellen. Hij ‘betaalde’ me met enkele machines die hij dubbel had. Ik was vertrokken, zegt Gaston.

Regelmatig bezorgden mensen me oude machines en ik deed niet liever dan ze volledig op te poetsen en terug aan de klap te krijgen. Doorheen de jaren heb ik een uitgebreide documentatie zodat ik aan de hand van het chassisnummer in de fabricatielijsten kan vinden hoe oud die machine is. Ik verzamel alleen oude en zeer oude schrijfmachines, mijn oudste dateert van 1893. Ik heb er in totaal 55 en op één na werken die allemaal. Nee, zegt Gaston resoluut, goede zielen die thuis nog zo’n machine hebben kunnen die niet meer kwijt bij mij. Ik heb heus geen plaats meer.

 

Schrijfmachines zijn nu eenmaal passé. Vroeger kon ik oude machines nog kwijt aan ontwikkelingslanden, maar ook daar bedanken ze er nu feestelijk voor. Meer dan 44 jaar zijn schrijfmachines mijn passie. Ik kan niets wegsmijten, bekent Gaston, voor ik het uiteen gevezen heb. Altijd zijn er wel motortjes, tandwielen, veertjes die ik bewaar en die ik misschien nog kan gebruiken. Met onderdelen van schrijfmachines heb ik al een vogel, een meisje en een Aztekenmasker gefabriceerd. Ik amuseer me daarmee en ik zie het graag..

Heeft jouw verzameling waarde?, vraag ik hem. O, antwoordt Gaston, sommige machines hebben wel wat geld gekost en in Duitsland zijn er beurzen waar toch aardige bedragen worden neergeteld voor sommige modellen. Maar voor de rest is het wat de zot er voor geeft.

Ik heb al vier keer geëxposeerd met mijn machines. Als mijn verzameling zo uitgestald staat, ben ik daar terecht fier op. Alleen die machines wegen zo zwaar en heel die verhuis van mijn archiefkamer is zo’n gesleur, dat ik er feestelijk voor bedank om nog eens tentoon te stellen. Ik word er ook niet jonger op, besluit Gaston.

oudeschrijfmachine   meisje gemaakt met onderdelen oude schrijfmachine   oude schrijfmachine   vogel gemaakt met onderdelen oude schrijfmachine
Luciferdoosje van Union Match   Filumist
Ik ben ook een filumist, gaat Gaston verder. Een wat? antwoord ik. Gaston lacht. Een filumist is een verzamelaar van luciferdoosjes. Mijn verzameling is begonnen toen ik van een tante van mijn vrouw een uitgebreide collectie kreeg. Doorheen de jaren heb ik die verder uitgebreid zodat ik er nu ongeveer 9000 heb. Ik heb ze allemaal afgeweekt en ze zitten in mappen geklasseerd volgens uitgever. Gaston toont me zijn mappen en ik sta versteld wat er allemaal gepubliceerd is op een luciferdoosje: veel reclame voor koffie, tabak, bier maar ook culturele thema’s passeren de revue: geschiedenis, strips, de Vlaamse Beweging, verkiezingen… Gaston toont me een reeks uit Rusland die een Russisch huwelijk in beeld brengt van de verloving tot en met het huwelijk. Gewoonweg knap.
Luciferdoosjes waren reclame avant-la-lettre. Sommige werden op 100 000 exemplaren verdeeld en in ieder doosje zaten zo’n 50 lucifers, kan je rekenen hoe dikwijls zo’n boodschap werd gelezen, zegt Gaston. Alles wat ik heb, heb ik verzameld of gekregen. Luciferdoosjes vind je niet meer in ons land, tegenwoordig krijg ik vooral doosjes uit Amerika en laatst zelfs nog één uit Hongkong, eentje bedrukt met goudletters.
           
Bezige bij    

Daarnaast is Gaston sinds hij in 2004 met pensioen ging bestuurslid van de Heem- en Oudheidkundige Kring. Daar is hij verantwoordelijk voor het bijhouden van het ledenbestand en speelt hij samen met Frans Van Den Berghe handige Harry voor het onderhoud van het museum, de opbouw van nieuwe exporuimtes en onderhoud van het materiaal en het herstellen en opkuisen van nieuwe stukken.

Zo kregen we laatst twee flambeeuwen (processielantaarns), vertelt Gaston, met een papje van zout en azijn blinken die als nieuw en een geverfde bezemsteel maakte het geheel compleet. Alleen van te kostbare stukken blijf ik af. Zo kregen we van de Sint-Sebastiaansgilde een waardevolle zilveren breuk die meer dan 300 jaar oud is. Daar blijf ik af, zegt Gaston resoluut, dat is veel te delicaat.

 

Ook het onderhoud van de Hertecantklok van onze kerktoren nemen wij voor onze rekening, voegt Gaston er aan toe.

En voor de rest heeft Gaston ook nog zes kleinkinderen waar hij met volle teugen van geniet, zij liggen duidelijk bij hem in de bovenste schuif.

Als je huize Poppe betreedt, heb je soms de indruk dat het een klein museum is. Ja, lacht Gaston, het is hier vaak eenrichtingsverkeer. Wat hier binnenkomt, raakt nog moeilijk buiten. Zijn vrouw verzamelt ook nog oude kerkboeken en muziekdoosjes. Ik beklaag mijn kinderen, voegt Gaston er aan toe, als ze ooit ons huis moeten leegmaken. Ik peins dat ze met twee containers niet gaan toekomen.

  Gaston aan het werk in het museum   Bij de Hertecantklok

Terugblik
Hoe kijk je terug op dit alles, vraag ik Gaston.
Ik ben content, zegt hij onomwonden.
Ik heb een mooi leven gehad, heb veel dingen kunnen doen die ik graag deed
wat niet wegneemt dat we net als vele anderen ook ‘kletsen’ gekregen hebben.
We hebben een kleinkind moeten begraven
en op dezelfde leeftijd als mijn vader kreeg ik darmkanker.
Gelukkig is dat goed afgelopen en om de zes maanden ga ik op controle en tot nu toe zit alles snor. Duimen maar!

Ik neem afscheid. In die drie uur kreeg ik een mooi verhaal te horen en mocht ik genieten van de mooiste stukken uit het museum Poppe.

Bedankt, Gaston!

Mark De Block
21-IX-2015

 

artikel uit Het Nieuwsblad over ridder Gaston Poppe

 


© Mark De Block
Thuiskomen